Bedrijven die fossiele brandstoffen aan Nederlands vervoer leveren zijn verplicht om elk jaar een bepaald aandeel daarvan te vervangen door hernieuwbare energie. Daarmee wordt de CO2-uitstoot van vervoersbrandstoffen verminderd en de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen verkleind.
In onderstaand overzicht vindt u de belangrijkste resultaten van deze opgave over het jaar 2021.
Hoogte jaarverplichting 2021
Bedrijven die benzine en diesel leveren aan vervoersbestemmingen moeten een jaarlijks toenemend aandeel hernieuwbare energie leveren. Dit heet de jaarverplichting. De jaarverplichting in 2021 bedroeg 17,5% van de totale energie-inhoud van de geleverde benzine en diesel. De impact van coronamaatregelen is net als in 2020 duidelijk zichtbaar in de cijfers voor de geleverde benzine en diesel: het volume lag 12% lager dan in 2019. Omdat het benzine- en dieselniveau vrijwel gelijk bleef aan 2020, steeg de hoeveelheid in te zetten hernieuwbare energie alleen vanwege het verhoogde verplichte percentage (van 16,4% in 2020 naar 17,5% in 2021). De gezamenlijke jaarverplichting bedroeg in 2021 ruim 70 miljoen HBE’s. Op individueel niveau hadden alle bedrijven voldoende HBE’s van de juiste soort op hun rekening om aan de jaarverplichting te voldoen. In sommige gevallen moesten bedrijven daartoe hun spaarsaldo aanwenden.
Soorten ingezette hernieuwbare energie in het vervoer in 2021
Net als in voorgaande jaren bestond het overgrote deel van de geleverde hernieuwbare energie in 2021 uit vloeibare biobrandstoffen. Dieselvervangende biobrandstoffen vormden met 71,7% het grootste aandeel, gevolgd door benzinevervangende biobrandstoffen met 20,5%. De resterende 7,8% hernieuwbare energie voor vervoer betrof met name elektriciteit en biogas. Alhoewel er kleine verschuivingen plaatsvonden, is dit op hoofdlijnen hetzelfde beeld als in 2020.
Voetnoot: scheepsvaartbrandstoffen en kerosine zijn meegenomen in het percentage dieselvervangende biobrandstoffen.
Het overgrote deel van de biobrandstoffen wordt gemaakt van afval: in 2021 bedroeg het aandeel 86%, ten opzichte van 81% in 2020. Gebruikt frituurvet is nog steeds het grootste aandeel, maar is wel iets gedaald ten opzichte van vorig jaar ten gunste van andere afvalstoffen. De inzet van putvetten en flotatieslib is bijvoorbeeld toegenomen, met name voor leveringen aan de zeevaart voor geavanceerde HBE’s. Opvallend is de toenemende inzet van afval als grondstof voor benzinevervangers (bijvoorbeeld laagwaardige zetmeelslurrie, een afvalstroom uit de zetmeelverwerkende industrie). Enkele jaren geleden werden benzinevervangers zoals ethanol vrijwel volledig gemaakt uit gewassen, maar de inzet van afval groeit gestaag. De energie-inhoud van biobrandstoffen uit afval telt dubbel mee voor het behalen van de doelstelling en is een belangrijke drijfveer om biobrandstoffen uit afval in te zetten. Naast afval worden biobrandstoffen ook gemaakt van gewassen, met name maïs en tarwe.
Sinds 2018 geldt er een minimum doelstelling voor het leveren van zogeheten geavanceerde biobrandstoffen. Op deze manier wordt het gebruik ervan gestimuleerd. In de praktijk zijn de geleverde geavanceerde biobrandstoffen vooral gemaakt van moeilijk te verwerken afvalstromen en residuen en is de productietechniek nog in ontwikkeling.
Vanaf 2021 mogen voor de bestemming zeevaart alleen geavanceerde biobrandstoffen ingeboekt worden. Omdat zeevaartleveringen in 2021 nog steeds een substantieel deel (19%) uitmaakten van de biobrandstofleveringen is er een grote toename te zien van de inzet van geavanceerde brandstoffen. De doelstelling voor 2021 was een aandeel van 1,2% van alle benzine- en dieselleveringen: met een inzet van 6,8% is deze ruimschoots behaald.
Inzet conventionele biobrandstoffen in 2021
Daarnaast geldt er een grens voor het gebruik van biobrandstoffen die gemaakt zijn van voedsel- en voedergewassen (conventionele biobrandstoffen). Op deze manier wordt de inzet van gewassen voor de productie van biobrandstoffen ontmoedigd. De Nederlandse limiet voor 2021 bedroeg 5% ten opzichte van alle benzine- en dieselleveringen. In 2021 werd slechts 1,3% aan conventionele biobrandstoffen ingezet. Dit is Europees gezien een zeer beperkte inzet.
In 2021 zijn wederom geen palmolie en soja ingezet voor de biobrandstoffen die zijn geleverd aan het vervoer in Nederland.
Nieuwe limiet grondstoffen RED bijlage IXb vanaf 2022
Voor leveringen vanaf 2022 geldt er vanwege de RED2 implementatie een nieuwe limiet van 10% voor brandstoffen uit gebruikt frituurvet en dierlijk vet. De inzet van deze biobrandstoffen wordt begrensd om geavanceerde biobrandstoffen en andere vormen van hernieuwbare energie te stimuleren. In 2021 lag de inzet van biobrandstoffen uit gebruikt frituurvet en dierlijke vetten onder de limiet die in 2022 zal gaan gelden. Ten opzichte van 2020 is het aandeel vetten gedaald, mede omdat ze sinds 2021 niet meer ingeboekt mogen worden voor zeevaartleveringen.
Voetnoot: De categorie “overige biobrandstoffen” in deze grafiek bestaat alleen uit de leveringen van biobrandstoffen uit gebruikt frituurvet en dierlijke vetten en bevat dus geen bijdragen van elektriciteit die ook HBE-O opleveren.
Doelstelling
Brandstofleveranciers moesten, net als in 2020, ervoor zorgen dat de CO2-uitstoot van hun brandstoffen in 2021 met 6% was gedaald ten opzichte van de gemiddelde uitstoot van 2010. Het ging daarbij om de vermindering van de broeikasgasuitstoot in de gehele brandstofketen: vanaf de winning tot en met het gebruik in de motor.
Reductieverplichting individuele bedrijven
Net als bij de jaarverplichting kunnen bedrijven voldoen aan de reductieverplichting door HBE’s in te zetten. Hiertoe kent de NEa aan elke HBE een reductiebijdrage in kilogrammen CO2-eq toe: de HBE-reductiebijdrage. Met het inzetten van de HBE’s die nodig zijn voor de jaarverplichting, realiseert een bedrijf hierdoor ook een CO2-reductie.
Voor het naleven van de verplichting van 2021 is de HBE-reductiebijdrage bepaald op basis van de inboekgegevens van 2020 (waarbij de leveringen aan zeevaart buiten beschouwing zijn gelaten). Voor 2021 kwam elke HBE overeen met een reductie van 38 kg CO2-eq. Met deze hoogte van de HBE-reductiebijdrage bereikten alle brandstofleveranciers met hun HBE’s voor de jaarverplichting ook tenminste 6% CO2-reductie.
Reductieverantwoording op nationaal niveau
De trendfiguur toont het verloop van de doelstelling uitgedrukt als een gemiddelde emissiefactor: de uitgangssituatie van 2010 bedroeg 94,1 gram CO2 per megajoule. Voor 6% reductie in 2021 moest de gemiddelde emissiefactor zijn gedaald tot een waarde van 88,5. De gemiddelde emissiefactor van de gerapporteerde brandstoffenmix voor het totale vervoer in Nederland in 2021 bedroeg 88,2 gram CO2-eq/MJ, wat neer komt op een reductie van 6,3% ten opzichte van de Europese uitgangsnorm. De behaalde CO2-emissiereductie in 2021 ten opzichte van 2010 over de gehele keten bedroeg 2.435 kton.
De emissiereductie die wordt behaald in zeevaart (in 2021 ongeveer 19% van alle biobrandstofleveringen) mag volgens de EU-rekenregels voor de emissiereductie niet meegeteld worden bij het rapporteren over nationaal niveau aan Europa. Als de leveringen aan zeevaart meegenomen zouden worden, dan zou het reductiepercentage meer dan 7% worden.
De inzet van hernieuwbare energie aan vervoer levert een belangrijke bijdrage aan het verminderen van de CO2-uitstoot van transportbrandstoffen, beschouwd vanuit de gehele levenscyclus (de zogenaamde 'well-to-wheel' ketenemissies). De CO2-emissies van hernieuwbare energie zijn namelijk lager dan die van fossiele brandstoffen. Naast hernieuwbare energie, leveren ook de zogeheten betere fossiele brandstoffen een bijdrage aan de CO2-reductie. Ook deze brandstoffen hebben lagere emissies dan normale diesel en benzine. Het gaat daarbij om LNG en LPG.
Biobrandstoffen leverden in 2021 veruit de belangrijkste bijdrage aan de CO2 daling van de vervoersbrandstoffen, omdat deze het meest werden gebruikt. Het aandeel HVO is bijna verdubbeld en leverde daarmee een grotere bijdrage aan de behaalde reductie ten opzichte van 2020. FAME had een iets kleiner aandeel dan in 2020 en ook het aandeel LPG/LNG is iets gedaald ten opzichte van 2020, terwijl het aandeel elektriciteit gestegen is.
De grondstoffen voor de geleverde biobrandstoffen kwamen uit 90 landen. De top 15 van landen van herkomst nam ongeveer 82% van de hoeveelheid grondstoffen voor zijn rekening en bestond vooral uit Europese en Aziatische landen (respectievelijk 41% en 46% van het totaal). Binnen de top-5 is het aandeel van China gegroeid, terwijl de aandelen van de Verenigde Staten en Duitsland kleiner zijn geworden.
Circa 7% van de grondstoffen die gebruikt werden voor de productie van biobrandstoffen voor het Nederlandse vervoer kwam uit Nederland. Deze grondstoffen bestonden geheel uit afvalstoffen; Nederlandse gewassen zijn niet ingezet. In totaal kwam 36% van de grondstoffen uit de Europese Unie.
De grootste hoeveelheid grondstoffen voor biobrandstoffen voor het Nederlandse vervoer kwam uit China. Het gaat daarbij voornamelijk om gebruikt frituurvet (65%) en putvetten en flotatieslib (32%).
In totaal vallen 75 landen onder de categorie “Overige landen”. Zij leverden in totaal 18% van de grondstoffen.