Monitoring emissies van biomassa-brandstoffen en blends
Deze pagina dient als hulpmiddel om de juiste monitoringssystematiek te kiezen voor brandstofstromen op basis van biomassa. Er gelden verschillende vereisten voor:
- Brandstofstromen die uit 100% biomassa bestaan versus mengsel van fossiele brandstof en biobrandstof (blend).
- Commerciële standaardbrandstoffen en niet-commerciële standaardbrandstoffen.
Meer informatie over de vereisten en het bepalen van de berekeningsfactoren vindt u hieronder.
Brandstoffen op basis van biomassa worden vaak uitgeslagen tot verbruik als een blend. Dat betekent dat ze een mix zijn van fossiele brandstof en een brandstof op basis van biomassa. Sommige blends zijn door de Europese Commissie aangemerkt als ‘Commerciële Standaardbrandstof’. Het gaat daarbij om E5 en E10 benzine en B7 diesel. Lees op deze pagina meer over commerciële standaardbrandstoffen. De monitoringseisen voor commerciële standaardbrandstoffen zijn minder streng dan voor niet-commerciële standaardbrandstoffen.
Let op! Het uitgangspunt is om de blend als geheel als brandstofstroom op te voeren en niet te splitsen naar een fossiele brandstofstroom en een biogene brandstofstroom.
|
Bij het berekenen van de emissies van een blend (brandstof op basis van biomassa & fossiele brandstof) kunt u de berekeningsfactoren op de onderstaande manier bepalen.
Emissies Brandstofstroom Brandstofemissie (kg CO2) = energievolume (GJ) * voorlopige emissiefactor (kg CO2/GJ) * (1-biomassafractie) * scopefactor |
Volumebepaling
Uw accijnsadministratie vormt hiervoor de basis. Daarnaast moet u de geïdentificeerde brandstofstromen kunnen onderbouwen. Dit houdt in dat u informatie moet hebben die aantoont wat het gemiddelde blendpercentage van een uitgeslagen blend is geweest. Bijvoorbeeld: om onder E5 te vallen, mag de blend maximaal 5% brandstof op basis van biomassa bevatten.
Conversiefactor (calorische waarde en dichtheid)
Energievolume Energievolume (GJ) = (volume uitgeslagen brandstof (L15) * conversiefactor (MJ/L)) / 1000 Conversiefactor (MJ/L) = calorische waarde (MJ/kg) * dichtheid (kg/L) |
U kunt de conversiefactor als volgt bepalen: voor uw blends gebruikt u een gewogen gemiddelde conversiefactor. Het onderstaande voorbeeld van E10 toont aan hoe u deze kunt berekenen voor uw brandstof. Voor commerciële standaardbrandstoffen kunt u tier 2a/2b toepassen en dus de NIR-waarden gebruiken uit de Nederlandse lijst van energiedragers en standaard CO2-emissiefactoren (NIR lijst).
Biomassafractie
Voor het vaststellen van de biomassafractie (BMF) bij commerciële standaardbrandstoffen vereist de NEa het nauwkeurigheidsniveau van tenminste tier 2*. Dit houdt in dat u een schattingsmethode gebruikt die voldoet aan artikel 39, lid 2, tweede alinea van de MRV die door de NEa is goedgekeurd.
*Het vaststellen van de BMF bij commerciële standaardbrandstoffen kan op basis van artikel 26 (1) en bijlage V van de MRV in principe volgens het nauwkeurigheidsniveau van tier 1. Volgens bijlage II onderdeel 2.4 van de MRV betekent dit een toepasselijk waarde die door de NEa of de Europese Commissie (EC) is bekendgemaakt of een waarde overeenkomstig artikel 31, lid 1 van de MRV. De EC heeft een dergelijke waarde niet bekendgemaakt. Ook de NEa zal dit niet doen. De achterliggende reden is dat de bijgemengde hoeveelheid biobrandstof in de commerciële standaardbrandstoffen E5, E10 en B7 kunnen variëren. Op basis van deze argumentatie zal de NEa ook geen standaardwaarden accepteren die voortkomen uit de manier zoals beschreven in artikel 31, lid 1 van de MRV.
De NEa geeft hier als volgt invulling aan:
In het algemeen geldt dat de brandstofleverancier op zijn depot het biogene gehalte van een E5/E10/B7 mag bepalen aan de hand van zijn tank- en overpompadministratie van de biogene en fossiele in- en uitgaandestromen. De BMF moet echter worden vastgesteld op basis van energievolume en niet op liter-basis*. Het is ook toegestaan om de BMF op een nauwkeurigere manier te bepalen.
*De MRV schrijft voor dat de BMF wordt vastgesteld op basis van het koolstofgehalte. In de meeste gevallen is het exacte koolstofgehalte van de (bio)brandstoffen niet bekend. De NEa vindt het gebruik van het energievolume een acceptabele werkwijze voor het benaderen van het koolstofgehalte.
Het onderstaande voorbeeld laat zien hoe u de biomassafractie voor uw brandstofstroom kunt bepalen.
Voorbeeld E10 biomassafractie Weging op basis van energie-inhoud Uit uw accijnsadministratie blijkt dat u 100L E10 heeft uitgeslagen tot verbruik. Hiervan is 10 liter (aantoonbare) bio-ethanol en 90 liter fossiele benzine. De BMF op basis van energievolume wordt als volgt berekend: BMF = volume bio (L15) * dichtheid bio (kg/L) * calorische waarde bio (MJ/kg) / ((volume bio (L15) * dichtheid bio (kg/L) * calorische waarde bio (MJ/kg)) + (volume fossiel (L15) * dichtheid fossiel (kg/L) * calorische waarde fossiel (MJ/kg))) BMF = 10 * 0.79 * 27.9 / ((10 * 0.79 * 27.9) + (90 * 0.72 * 43.3)) |
Daarnaast toont u de REDII conformiteit van de biomassafractie aan met een bewijs van duurzaamheid (proof of sustainability, PoS). Zie voor de procedure rondom de beschrijving van biomassa ook stap 6.4 “Procedure beschrijving biomassa en biogas: duurzaamheidsborging en biomassafractie” uit de checklist.
Emissiefactor
Volgens artikel 3, lid 7 van de MRV wordt met de “voorlopige emissiefactor” de veronderstelde totale emissiefactor van een brandstof of materiaal bedoeld. Dit is op basis van het koolstofgehalte van de biomassafractie en de fossiele fractie, vóór vermenigvuldiging met de fossiele fractie om de emissiefactor te berekenen.
De fossiele fractie is gelijk aan 1 minus de biomassafractie. Dit betekent dat de voorlopige emissiefactor dus de fysieke verbrandingsemissies moet weerspiegelen. U kunt hiervoor een gewogen gemiddelde emissiefactor nemen. Het voorbeeld hieronder laat zien hoe u een gewogen gemiddelde emissiefactor voor uw brandstofstroom kunt bepalen. Voor een commerciële standaardbrandstof kunt u tier 2a/2b toepassen en dus de NIR-waarden gebruiken uit de Nederlandse lijst van energiedragers en standaard CO2-emissiefactoren (NIR Lijst 2024).
Voorbeeld E10 emissiefactor Weging op basis van energie-inhoud Fossiele fractie = 1- BMF Emissiefactor Emissiefactor = (0,07 * 70,7) + (0,93 * 72,2) Emissiefactor = 72,095 kgCO2/GJ |
Voor meer informatie over de scopefactor zie de checklist, stap 5.3.
Voor een niet-commerciële standaardbrandstof gelden strengere monitoringsvereisten. Voor de conversiefactor (calorische waarde en dichtheid) en de emissiefactor moet u volgens de MRV voldoen aan tier 3. Dit betekent dat u analyses moet uitvoeren. Deze analyses moeten voldoen aan de eisen in de volgende artikelen van de MRV:
- Artikel 32 (Berekeningsfactoren gebaseerd op analyses)
- Artikel 33 (Bemonsteringsplan)
- Artikel 34 (Gebruik van laboratoria)
- Artikel 35 (Frequenties voor analyses)
Meer informatie hierover vindt u in het ETS-2 Guidance Document paragraaf 5.5.2. (pagina 45 en verder). Voor procedures rondom analyses en het bemonsteringsplan verwijzen we naar stap 6.3.2. “Procedure voor het bemonsteringsplan voor de analyses” uit de checklist.
Uitzonderingen op de tiers zijn mogelijk als de vereiste tier leidt tot technische onhaalbaarheid en/of onredelijke kosten.
Voor de biomassafractie moeten niet-commerciële standaardbrandstoffen volgens de MRV voldoen aan tier 3a/3b:
- Tier 3a: U maakt gebruik van monstername en analyses (zie hierboven aan welke eisen analyses moeten voldoen volgens de MRV).
- Tier 3b: U past een massabalans toe van fossiele en biogene koolstof.
Tier 3b zal de NEa verder toelichten. We werken op dit moment aan een richtlijn hiervoor.
U kunt 0 emissies claimen over een brandstof op basis van 100% biomassa, mits deze voldoet aan de duurzaamheidseisen (zie criteria voor 0-emissies). Een brandstof op basis van 100% biomassa die voldoet aan deze voorwaarden, is altijd een de-minimis (<1.000 tCO2) brandstofstroom. Er hoeft dan geen tier toegepast te worden, tenzij u voor een de-minimis brandstofstroom “zonder extra inspanningen” (dus zonder noemenswaardige kosten) tier 1 of hoger kunt toepassen (Artikel 26 van de MRV).
- Conversiefactor (calorische waarde en dichtheid): u kunt tier 2a/2b toepassen omdat deze tier geen extra inspanning kost. Hierbij kunt u gebruik maken van de NIR-waarden voor biobenzine en biodiesel die jaarlijks gepubliceerd worden in de NIR lijst.
- Emissiefactor: u kunt tier 2a/2b toepassen omdat deze tier geen extra inspanning kost. Hierbij kunt u gebruik maken van de NIR-waarden voor biobenzine en biodiesel die jaarlijks gepubliceerd worden in de NIR lijst.
- Biomassafractie: u moet kunnen aantonen dat de brandstofstroom op basis van 100% biomassa is (BMF = 1). Dit kunt u bijvoorbeeld doen met uw facturen of verkoopadministratie. Daarnaast moet u de REDII conformiteit van de 100% biomassastroom aantonen met een bewijs van duurzaamheid (proof of sustainability, PoS).