De hoofdregel is dat de grootte van een installatie bepaalt of zij valt onder het EU ETS. Hoe groot een installatie is, wordt gemeten in productiecapaciteit of in thermisch ingangsvermogen. Hoeveel broeikasgassen een installatie uitstoot wordt hierin niet meegenomen. Een grote installatie die weinig broeikasgassen uitstoot kan dus toch onder het EU ETS vallen. Installaties waarin geen activiteiten (meer) plaatsvinden hoeven niet deel te nemen aan het EU ETS. Op dit moment vallen installaties die uitsluitend biomassa verbruiken niet onder het EU ETS. Vanaf 1 januari 2026 verandert dit en zijn installaties die meer dan 95% duurzame biomassa verbruiken uitgesloten. Meer uitleg over veranderingen aan deelnameregels bij biomassa vindt u hier.
Per 1 januari 2024 verandert ook een aantal criteria voor deelname aan het EU ETS. De gehele lijst met activiteiten voor deelname vindt u onderaan deze pagina.
In Nederland vallen ongeveer 350 installaties onder het EU ETS. Dit zijn bijvoorbeeld grote installaties die elektriciteit opwekken, metaal produceren of chemische producten vervaardigen.
De deelnamecriteria van het EU ETS zijn onder te verdelen in 3 categorieën:
Installaties met een totaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 megawatt (MW) vallen onder het EU ETS. Het thermisch ingangsvermogen geeft aan hoeveel brandstof maximaal verstookt kan worden. Andere gebruikelijke termen hiervoor zijn “belasting” en “verbrandingscapaciteit”. Als een installatie meerdere verbrandingseenheden heeft staan wordt het thermisch ingangsvermogen van die eenheden bij elkaar opgeteld.
Bijvoorbeeld: Een installatie heeft twee stoomketels staan met elk een thermisch ingangsvermogen van 15 MW. Deze worden bij elkaar opgeteld om tot een totaal thermisch ingangsvermogen van 30 MW te komen. De installatie valt hierdoor in haar geheel onder het EU ETS.
Ook een installatie die in de praktijk onder de grenswaarde van 20 MW opereert, en dus niet haar volledige thermische ingangsvermogen benut, valt nog steeds onder het EU ETS.
Bijvoorbeeld: Een installatie bestaat uit één stoomketel met een thermisch ingangsvermogen van 24 MW. De stoomketel wordt nooit op meer dan 50% van de capaciteit gebruikt. Op basis van het thermisch ingangsvermogen, dat hoger is dan 20 MW, valt de installatie toch onder het EU ETS.
Voor het vaststellen van het thermisch ingangsvermogen gelden bepaalde regels en uitzonderingen, deze kunt u hier vinden.
Installaties in deze categorie vallen onder het EU ETS als de productiecapaciteit boven de gestelde grenswaarde ligt. Bij de productie van papier or karton is deze grenswaarde bijvoorbeeld een productiecapaciteit van 20 ton per dag. Deze grenswaarde is niet voor alle producten hetzelfde. Bij keramische producten is de grenswaarde 75 ton per dag, bij de productie van ijzer en staal is dit 2,5 ton per uur. Ook een installatie die niet haar volledige productiecapaciteit benut, en in de praktijk onder de grenswaarde produceert, valt nog steeds onder het EU ETS. De gehele lijst met deelnamecriteria kunt u onderaan deze pagina vinden.
Installaties in deze categorie vallen onder het EU ETS als ze een bepaalde activiteit verrichten of een bepaald product maken. Het is hier dus niet relevant wat het thermisch ingangsvermogen of de productiecapaciteit van de installatie is. Dit zijn activiteiten en producten zoals het maken van primair aluminium en de productie van ammoniak. De gehele lijst met specifieke activiteiten en producten kunt u onderaan deze pagina vinden.
Emissievergunning
Installaties die onder het EU ETS vallen moeten een emissievergunning van de NEa hebben. Zonder geldige emissievergunning mag de installatie niet in bedrijf zijn. Informatie over de emissievergunning en het aanvraagproces vindt u hier.
Installaties die onder het EU ETS vallen kunnen aanpassingen aan de installatie doorvoeren die tot gevolg hebben dat de installatie niet langer aan de deelnamecriteria voldoet. In dat geval moet de exploitant dit melden aan de NEa. Indien akkoord, zal de NEa de eerder verleende emissievergunning intrekken.
In sommige gevallen kan een bedrijf ervoor kiezen te blijven deelnemen aan het EU ETS terwijl deze niet meer de drempelwaarde voor het thermisch ingangsvermogen haalt. Meer informatie hierover vindt u verderop deze pagina.
Wetgeving
De NEa gebruikt bij de beoordeling of een installatie onder het EU ETS valt het wettelijk kader. Dit wettelijk kader is vastgelegd in Annex I van de Europese richtlijn voor emissiehandel. Hierin staan de activiteiten die onder het EU ETS vallen. Daarnaast is er een Guidance van de Europese Commissie met meer uitleg over de toepassing van het wettelijk kader.
Opties voor installaties die onder 20 MW komen
Installaties die deelnemen op basis van een activiteit met een drempelwaarde van 20 megawatt (MW) totaal thermisch ingangsvermogen en niet langer voldoen aan de deelnamedrempel, kunnen indien zij dat wensen langer in het EU ETS blijven. Zij kunnen ervoor kiezen tot het einde van de lopende en volgende toewijzingsperiode van vijf jaar deel te blijven nemen aan het EU ETS. De huidige periode van 5 jaar loopt van 2021-2025. De volgende periode van 2026-2030. Het niet halen van de 20 MW drempel moet komen door veranderingen aan het productieproces die zorgen voor emissiereductie. Bijvoorbeeld door over te stappen van een gasgestookte ketel op een elektrische ketel.
In het EU ETS blijven, betekent dat de verplichting blijft bestaan tot het monitoren, rapporteren en verifiëren van emissies en het inleveren van emissierechten, maar ook dat gratis emissierechten kunnen worden verkregen.
Als u dit openklikt, vindt u een opsomming van de (industriële) activiteiten die vallen onder de reikwijdte van het EU ETS. De wijzigingen in deelnamecriteria die gelden per 1 januari 2024 zijn hierin verwerkt.
Verbranden van brandstof in installaties met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 megawatt (MW); met uitzondering van installaties voor het verbranden van gevaarlijke afvalstoffen of huishoudelijk afval.
Met ingang van 1 januari 2024: tevens de verbranding van brandstoffen in installaties voor de verbranding van stedelijk afval met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW, voor de toepassing van de artikelen 14 en 15 uit deze richtlijn.
NB: Het ingangsvermogen geeft aan hoeveel brandstof maximaal verstookt zou kunnen worden. In de meeste gevallen is dit weergegeven op identificatie- of typeplaatjes. Er wordt geen rekening gehouden met bijvoorbeeld begrenzingen in de brandstoftoevoer of softwarematige begrenzingen. Meer informatie over de specifieke regels en uitzonderingen vindt u hier.
Raffinage van olie waarbij verbrandingseenheden met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW worden gebruikt.
Productie van cokes.
Roosten of sinteren, met inbegrip van pelletiseren, van ertsen (met inbegrip van zwavelhoudend erts).
Productie van ijzer of staal (primaire of secundaire smelting) inclusief continugieten, met een capaciteit van meer dan 2,5 ton per uur.
Productie of bewerking van ferrometalen (inclusief ferrolegeringen) waarbij verbrandingseenheden met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW worden gebruikt. De bewerking omvat, onder meer, walserijen, herverhitters, gloeiovens, smederijen, gieterijen, coating en beitsen.
Productie van primair aluminium of aluminiumoxide (ook perfluorkoolstoffen).
Productie van secundair aluminium waarbij verbrandingseenheden met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW worden gebruikt.
Productie of bewerking van non-ferrometalen, met inbegrip van de productie van onder meer legeringen, raffinage en gieterijen, waarbij verbrandingseenheden met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen (met inbegrip van brandstoffen die als reductoren worden ingezet) van meer dan 20 MW worden gebruikt.
Productie van cementklinkers in draaiovens met een productiecapaciteit van meer dan 500 ton per dag of in andere ovens met een productiecapaciteit van meer dan 50 ton per dag.
Productie van kalk of het calcineren van dolomiet of magnesiet in draaiovens of in andere ovens met een productiecapaciteit van meer dan 50 ton per dag.
Fabricage van glas, met inbegrip van de fabricage van glasvezels, met een smeltcapaciteit van meer dan 20 ton per dag.
Fabricage van keramische producten door middel van verhitting, met name dakpannen, bakstenen, vuurvaste stenen, tegels, aardewerk of porselein, met een productiecapaciteit van meer dan 75 ton per dag.
Fabricage van isolatiemateriaal uit minerale wol met gebruikmaking van glas, steen of slakken met een smeltcapaciteit van meer dan 20 ton per dag.
Drogen of calcineren van gips of het produceren van gipsplaten en andere gipsproducten, met een productiecapaciteit van gecalcineerd gips of droog secundair gips van meer dan 20 ton per dag.
Productie van pulp uit hout of andere vezelhoudende materialen.
Productie van papier of karton met een productiecapaciteit van meer dan 20 ton per dag.
Productie van roet waarbij organische stoffen zoals olie, teer en kraak- en destillatieresiduen worden verkoold, met een productiecapaciteit van meer dan 50 ton per dag.
Productie van salpeterzuur (ook distikstofoxide).
Productie van adipinezuur (ook distikstofoxide).
Productie van glyoxal en glyoxylzuur (ook distikstofoxide).
Productie van ammoniak.
Productie van organische bulkchemicaliën door kraken, reforming, gedeeltelijke of volledige oxidatie of vergelijkbare processen, met een productiecapaciteit van meer dan 100 ton per dag.
Productie van waterstof (H2) en synthesegas met een productiecapaciteit van meer dan 5 ton per dag.
Productie van natriumcarbonaat (Na2CO3) en natriumbicarbonaat (NaHCO3).
Afvangen van broeikasgassen van installaties die onder deze richtlijn vallen met het oog op ver voer en geologische opslag op een opslaglocatie waarvoor krachtens Richtlijn 2009/31/EG een vergunning is verleend.
Vervoer van broeikasgassen voor geologische opslag in een opslaglocatie waarvoor krachtens Richtlijn 2009/31/EG een vergunning is verleend, met uitzondering van de emissies die onder een andere activiteit uit hoofde van deze richtlijn vallen.
Geologische opslag van broeikasgassen op een opslaglocatie waarvoor krachtens Richtlijn 2009/ 31/EG een vergunning is verleend.