Het monitoringsplan

Het monitoringsplan (MP) vormt de kern van het ETS-2. Brandstofleveranciers moeten een monitoringsplan opstellen en ter goedkeuring voorleggen aan de NEa. In het monitoringsplan legt de brandstofleverancier vast hoe hij de emissies bepaalt van de brandstoffen die worden geleverd voor eindverbruik aan de ETS-2-sectoren. De brandstofleverancier moet het MP actueel houden, zodat het altijd de feitelijke situatie beschrijft.

Monitoringsregels

De Europese Commissie heeft geharmoniseerde regels vastgesteld voor de wijze waarop brandstofleveranciers hun emissies moeten monitoren en rapporteren. Deze regels zijn vastgelegd in de Europese Verordening voor de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen. In de verordening staan de regels voor het verzamelen, berekenen en vastleggen van emissiegegevens. In 2024 zal de Europese Commissie een of meer hulpdocumenten (Guidances) publiceren, en ook een format voor het monitoringsplan.

Uitwerking regelgeving voor Nederland
Voor sommige onderwerpen zullen aanvullende regels worden vastgelegd in de Regeling handel in emissierechten. Dit betreft dan zaken die in elk land specifiek mogen of moeten worden geregeld.

Inhoud monitoringsplan

Het monitoringsplan moet op hoofdlijnen de volgende informatie bevatten:

  • De brandstofleverancier (gereglementeerde entiteit) en zijn activiteiten
  • De wijze van berekening van de emissies per brandstofstroom
    ⇒ Formule
    ⇒ Databronnen voor waarden van variabelen
  • Een risicobeoordeling
    ⇒ Welke risico’s zijn aanwezig en hoe worden deze beheerst?
  • Een verwijzing naar en korte beschrijving van relevante procedures

Hoofdlijnen monitoringssystematiek

De monitoringsmethodiek moet per “brandstofstroom” worden beschreven. Een brandstofstroom wordt afgebakend door:

  • Het type brandstof (bijvoorbeeld diesel of aardgas)
  • De distributiemethode (bijvoorbeeld via pijpleiding, vrachtauto, etc)
  • De sectoren waarin het eindgebruik van de brandstof plaatsvindt (bijvoorbeeld wegtransport, gebouwde omgeving of industrie)

Het is dus goed mogelijk dat één type brandstof (zoals bijvoorbeeld diesel) in het monitoringsplan opgedeeld wordt in meerdere brandstofstromen, bijvoorbeeld vanwege verschillende distributiemethoden. Ook voor brandstoffen die deels of volledig uit biomassa bestaan moet in het monitoringsplan de monitoringsmethodiek worden beschreven.

De emissies worden in alle gevallen bepaald op basis van een berekening. De basisformule voor het bepalen van emissies in ETS-2 is:

CO2-emissie (in ton CO2) = Activiteitsgegevens (in TJ) * emissiefactor (in ton CO2/TJ)

Activiteitsgegevens
De activiteitsgegevens worden in principe uitgedrukt in energie-inhoud, dus bijvoorbeeld TJ. Hiervoor is de algemene formule:

Activiteitsgegevens (TJ) = Geleverde hoeveelheid brandstof (eenheid varieert, bijvoorbeeld kilo’s) * omrekenfactor (TJ per hoeveelheid geleverde brandstof) * scopefactor (eenheidsloos getal tussen 0 en 1)

Emissiefactor

De brandstofstromen worden vermenigvuldigd met standaard emissiefactoren (ton CO2/eenheid), tenzij een analyse van specifieke brandstoffen nauwkeuriger is. Brandstoffen die voldoen aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductie-criteria van de Richtlijn hernieuwbare energie (RED) moeten wel worden gemonitord, maar dragen uiteindelijk niet bij aan de emissies die worden gerapporteerd.

Beeld: ©NEa / NEa

Hulpmiddelen

Aanvullend op de Europese Guidance en het MP-format zal de NEa in 2024 een aantal hulpmiddelen beschikbaar stellen, zoals een of meer voorbeelden. Daarnaast zal de NEa in 2024 een instructiebijeenkomst organiseren voor ETS-2 deelnemers.